Onderwerp: JAZZ
10 Juni 2008
Estrella Acosta balanceert behendig tussen latin en jazz in De Doelen
Door Rik van Boeckel met vervangend beeld (klik voor vergroting)
De Cubaanse zangeres Estrella Acosta trad driemaal op het North Sea Festival op met onder andere haar octet 'Estrella's Guajira' dat traditionele Cubaanse muziek speelt. In 2007 had ze een succesvolle toernee met haar groep door de Verenigde Staten en Canada waar ze lovend werd ontvangen op belangrijke muziekfestivals in Madison, Chicago en Toronto. Haar meest recente cd "Alma Guajira" ontving een nominatie voor de Edison Wereldmuziek Nationaal.
Acosta is echter niet alleen te horen met traditionele Cubaanse muziek zoals de guajira en de musica campesina. Ze laat zich ook inspireren door andere Caribische en Zuid-Amerikaanse muziek en door jazz.
In het programma dat ze 9 mei in de Eduard Flipse zaal uitvoerde, balanceert ze behendig tussen latin en jazz. Wat de latin beterft, ligt de nadruk op het Cubaanse aspect: musica campesina, bolero, son, rumba en de nueva trova van Pablo Milanes. ‘Amo esta isla’ zingt ze van Milanes. Een mooi lied over het eiland van de zingende palmen dat ze zelf al op jonge leeftijd verliet. “Ik ging vaak op bezoek bij een tante die in een wijk van Havana woonde met veel schrijvers en kunstenaars: Esquina 25. Daarom heb ik mijn band zo genoemd,” vertelde ze het publiek.
Acosta heeft zich omringd met uitstekende musici als pianist en bandleider Marc Bischoff. Hij kleurde op magistrale wijze het optreden met fijnzinnige pianoklanken die zowel in de jazz-stukken als de swingende montuno-gedeeltes de muziek bij elkaar hielden. Daarnaast was het een genot om te luisteren naar bassist Reno Steba en drummer Armando Vidal die elkaar regelmatig uitdaagden; vooral het nummer waarin de cattende Steba wordt opgezweept door Vidal die swingde zonder te domineren. Acosta gaf haar musici de ruimte om te improviseren. Een mooie rol was er weggelegd voor Gerrit Jan Binkhorst (saxofoon, fluit) in Cuba Linda, een gewaagde versie van Cachao’s klassieker, dit vooral vanwege het feit dat in Acosta’s versie de rumba gespeeld wordt zonder conga’s. Vidal liet het publiek nog meeklappen maar de ingewikkelde Cubaanse offbeat was iets te veel gevraagd.
Acosta heeft een warme stem en een zonnige en ongedwongen podiumuitstraling. Ze beheerst zowel het vocale aspect van de latin als de jazz. Ik zou haar nog wel eens met een volledig Cubaanse band willen horen. Na de pauze begon ze alleen met Marc Bisschoff met een lied over een negrita en een babalao, de priester uit de Afro-Cubaanse santería-religie waarin de orishas, de goden van de Yoruba’s, zijn verbonden met katholieke heiligen. De vrouwelijke orisha Yemayá, godin van de zee, hoorde ik bij Acosta voor het eerst in een jazz-setting. Het was weer een mooi bewijs van hoe Cubaanse musici hun eigen tradities kunnen verbinden met niet-Cubaanse stijlen als jazz. Ze deed dat ook met de muziek van Zuid-Amerika. Zo bracht ze een jazz-candombé ten gehore, geschreven door de Uruguayaanse gitarist Leonardo Amuedo. Zonder trommels zoals in de Afro-Uruguyaanse candombé gebruikelijk is maar met een bijzonder bas-intro van Reno Steba. Vervolgens legde ze in Vatava de link tussen Cuba en Brazilië, het land dat net als haar geboorteland zo’n sterke muzikale connectie heeft met Afrika. “Op Cuba is Braziliaanse muziek heel populair. Ook al zijn de teksten in het Portugees, de mensen kunnen de liedjes zo meezingen,” vertelde Acosta het publiek. Vanuit deze bijzonder mooie Cuba-Brazil melodie groeide dit zwoele tropische latin jazzoptreden tot grote hoogte en deed dit het publiek vergeten dat het buiten tropisch warm was.