Onderwerp: MUZIEK, WERELDMUZIEK
24 Mei 2006
Dubbelconcert: Erzincan & Kalhor en “zdemir & Moradi
Tekst en foto's van Ton Maas (13 mei, Orpheus, Apeldoorn)
vlnr Kalhor, Kalhor & Erzincan en Moradi
Of de Turkse en de Iraanse muziek elkaar ontmoeten in Mesopotamië, zoals het programmablad belooft, is nog maar de vraag. De Iraans/Koerdische zanger Ali Akbar Moradi en zijn Turkse collega Ulas “zdemir deden voor de pauze niet veel meer dan elk een lied uit de eigen traditie vertolken, waarbij de ander op z ÂÂjn langhalsluit een deel van de begeleiding verzorgde. Toch viel er wel degelijk wat te genieten, want Moradi is behalve een begenadigd zanger ook een kei op de tanbur, de ‘moeder’ van alle langhalsluiten in de regio, waaronder ook de Turkse baglama. Vooral zijn opwaartse vingerrol “ tegengesteld dus aan die uit de flamenco “ is opmerkelijk, omdat met relatief trage handbewegingen razendsnelle passages kunnen worden gespeeld. De jonge Turkse zanger en baglamaspeler Ulas “zdemir bleek echter niet in staat dezelfde intensiteit te leveren en stak daardoor wat flets af tegen zijn Iraanse collega. Bovendien bewegen beiden zich in een volks idioom, veel minder spectaculair dan de hogeschool van de Turkse en de Iraanse soefimuziek met haar ragfijne melismen. Nee, dan na de pauze, als kemanche-virtuoos Kayhan Kalhor (eveneens van Koerdisch-Iraanse komaf) in dialoog treedt met Erdal Erzincan, die net als Arif Sag tot de grootste Turkse baglamaspelers wordt gerekend. Vrij improviserend op Koerdische thema’s loodsen de twee hun publiek behoedzaam binnen in een muzikaal universum dat de traditionele begrenzingen van het Turkse, het Koerdische en het Iraanse idioom ver achter zich laat.
Door de baglama niet langer met een plectrum te bewerken maar met de blote vingertoppen, bereikt Erzincan niveaus van subtiliteit en contrast in dynamiek die tot voor kort ongehoord waren in de Turkse langhalsluitmuziek. Kalhor is al net zo’n vernieuwer voor de kemanche (vedel). Zo is hij in staat het schelle timbre van het als weerbarstig bekend staande instrument zodanig te temmen dat er soms slechts een fluisterzacht gemurmel uit opstijgt.
Erzincan en Kalhor zitten elkaar in hun spel dermate dicht op de huid dat het vaak lijkt alsof ze een volledig doorgecomponeerd werk uitvoeren. Of hun improvisatie nu smeult in de zwangere stilte na een wegstervende noot of oplaait in een jachtige snarenwisseling, telkens weer weten ze te verrassen met hun speelse inventiviteit. Kalhors reputatie als muzikaal grensganger was al ruimschoots gevestigd, maar juist déze ontmoeting is zijn ‘finest hour’ tot dusver. Nooit eerder kon er aan het einde een lachje af, dus ook de meester zelf moet tevreden zijn geweest.